[Raffia Archief] Plasticiteit in beeld – Feminisme en het veranderlijke brein

Door Annelies Kleinherenbrink

Dit artikel verscheen eerder in het tweede nummer van jaargang 2015 van Raffia Magazine.

Een betrekkelijk recent inzicht van de neurowetenschappen is dat ons brein gedurende ons hele leven verandert onder invloed van onze ervaringen. Dit werpt nieuwe vragen op over de controversiële maar invloedrijke theorie dat mannen en vrouwen worden geboren met verschillende hersenen en zich daarom op stereotiepe wijze gedragen. Is het tijd voor een feministische neurowetenschap?

Geen enkele discipline wekt meer fascinatie dan de neurowetenschappen. In onze hedendaagse cultuur heerst het idee dat alles wat we doen en voelen te begrijpen is door naar het brein te kijken. In de woorden van Dick Swaab: wij zijn ons brein. Interessant is de toenemende mate waarin neurowetenschappelijke theorieën en termen worden gebruikt in de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen – er ontstaan zelfs hele nieuwe disciplines zoals neuro-economie, neuromarketing, neuro-ethiek. In de context van deze ‘neuro-turn rijst de vraag of ook het feminisme belangwekkende inzichten aan de neurowetenschappen kan ontlenen.

Historisch gezien is de relatie tussen feminisme en de neurowetenschappen getekend door kritiek, zelfs vijandigheid. De neurowetenschappen hebben immers voornamelijk theorieën voortgebracht die de sociale ongelijkheid tussen man en vrouw naturaliseren, en daarmee legitimeren. Ruim een eeuw geleden geloofde men dat vrouwen intellectueel en moreel inferieur waren vanwege hun kleinere hersenen; vandaag de dag claimen neurowetenschappers dat vrouwen van nature empathische wezens zijn omdat hun hersenhelften beter met elkaar verbonden zijn. Deze verschillen tussen man en vrouw worden doorgaans voorgesteld als vastliggend en universeel, wat de kans op sociale gelijkheid niet ten goede zou komen.

Dit betekent uiteraard niet dat feminisme en neurowetenschap per definitie onverenigbaar zijn. Binnen het feminisme is altijd veel interesse geweest voor het materiële lichaam, inclusief de hersenen. Zo riep Elizabeth Wilson eind jaren ’90 in haar boek Neural Geographies critici van biologische theorieën op het lichaam van vlees en bloed, inclusief genen, neuronen en hormonen, serieus te nemen. Biologisch essentialisme bestrijd je niet door het lichaam te negeren, zo redeneerde zij, maar juist door het tot in detail te bestuderen. Deze interesse in materie, en in biologische materie in het bijzonder, lijkt binnen het feminisme alleen maar toe te nemen. Tegelijkertijd zien biologen steeds duidelijker dat genen, neuronen en hormonen op complexe wijze interacteren met omgevingsinvloeden. Is de tijd rijp voor meer toenadering tussen het feminisme en de neurowetenschappen?

Het veranderlijke brein
De term neuroplasticiteit (kortweg: plasticiteit) verwijst naar het vermogen van ons brein om zich aan te passen — niet alleen in termen van functie, maar ook in termen van fysieke structuur — aan onze ervaringen. Deze contextgevoeligheid bestaat niet alleen in onze jeugd, als de hersenen volop in ontwikkeling zijn, maar gedurende ons hele leven. Bestaande verbindingen tussen zenuwcellen kunnen verdwijnen of juist worden versterkt, nieuwe verbindingen kunnen worden aangelegd en in bepaalde delen van het brein kunnen zelfs nieuwe zenuwcellen worden aangemaakt. Zo weten we dat hersenfuncties na een beschadiging door een ander circuit over kunnen worden genomen (maar niet altijd), en dat training van fysieke of cognitieve vaardigheden de betrokken hersengebieden (voorgoed of tijdelijk) kan veranderen. Een bekend voorbeeld is de studie van Bogdan Draganski en collega’s waarbij proefpersonen leerden jongleren. Na verloop van tijd nam de grijze materie toe in de hersengebieden die betrokken zijn bij het waarnemen van complexe beweging.

Deze kennis is betrekkelijk recent en onderzoek naar plastische processen staat nog in de kinderschoenen. Desalniettemin komen veel aannames uit de neurowetenschappen onder spanning te staan nu we niet meer voetstoots kunnen aannemen dat de hersenstructuren die we aantreffen in volwassen subjecten aangeboren en onveranderlijk (hardwired) zijn. Een belangrijk voorbeeld van een theorie die in dit licht grondig aan herziening toe is, is natuurlijk het idee dat sekseverschillen in de hersenen aangeboren zijn. Volgens het gangbare model bestaan er op groepsniveau verschillen tussen de hersenen van mannen en vrouwen. Deze verschillen (wat deze ook zijn — hierover worden verschillende beweringen gedaan) worden verondersteld het gevolg te zijn van de hoeveelheid testosteron die voor onze geboorte in de baarmoeder circuleert. Simpel gesteld: hoge testosteronlevels ‘masculiniseren` het brein; bij gebrek aan deze invloed worden we geboren met een vrouwelijk brein. Seksespecifieke hersenstructuren liggen volgens deze theorie ten grondslag aan genderstereotiepe gedrag en cognitie (bijvoorbeeld: vrouwen zijn empathisch, mannen technisch).

Deze theorie is al op vele gronden bekritiseerd, bijvoorbeeld door Rebecca Jordan-Young in haar recente boek Brain Storm. Resultaten die overdreven worden en/of niet gereproduceerd worden, twijfelachtige aannames, onduidelijke definities, et cetera: er valt veel af te dingen op de claim dat onze hersenen in de baarmoeder worden ‘gesekst’, met twee verschillende verschijningsvormen als resultaat. Critici als Jordan-Young wijzen erop dat vrijwel elk sekseverschil in de hersenen dat ooit is gevonden, onderwerp van controverse is. Maar mochten zulke verschillen onomstotelijk worden vastgesteld, dan nog biedt het concept plasticiteit een plausibele en toetsbare alternatieve verklaring.

Gender en plasticiteit
Als structuren in de hersenen van volwassenen die zich ‘normaal’ hebben ontwikkeld mede vorm hebben gekregen door de ervaringen die ze hebben opgedaan, moeten we deze invloeden meenemen in het verklaringsmodel waarmee we deze structuren trachten te doorgronden. Door onze individuele ervaringen is elk brein uniek, maar gedeelde ervaringen kunnen wellicht ook tot verschillen op groepsniveau leiden. In een wereld waarin we, vanaf het moment dat een verloskundige ons geslacht verklaart, continu worden geconfronteerd met gendergerelateerde stereotypen is het meer dan denkbaar dat hersenverschillen tussen mannen en vrouwen mede het resultaat zijn van sociale invloeden. Met andere woorden: gender wordt wellicht niet alleen in psychologische zin, maar ook in neurologische zin geïnternaliseerd. Deze vorm van embodiment is, zeker vanuit feministisch perspectief, een interessant onderzoeksgebied. Wat vertellen studies ons over de invloed van genderstereotypen op de hersenen? Tot nu toe bar weinig, helaas: dergelijk onderzoek wordt vrijwel niet gedaan. Cordelia Fine heeft onlangs een steekproef genomen van recente fMRI (functional magnetic resonance imaging) studies naar sekseverschillen in het menselijk brein: niet een onderzocht de invloed van omgevingsfactoren! Plasticiteit is dus letterlijk en figuurlijk niet in beeld. Ook al wordt in deze studies niet altijd expliciet geclaimd dat de verschillen in de baarmoeder ontstaan, zo merkt Fine terecht op, ze leveren ook geen data op die een alternatieve verklaring kunnen ondersteunen. Zo blijft de theorie dat testosteron een inherent mannelijk brein voortbrengt dus het dominante kader waarin dit soort onderzoek wordt geplaatst.

Mijn eigen inventarisatie laat zien dat studies waarin zowel over sekse/gender als over plasticiteit wordt gerept, vrijwel uitsluitend gaan over sekseverschillen in plasticiteit. Dit zijn voornamelijk dierenstudies —bijvoorbeeld naar de effecten van een extra stimulerende omgeving op het brein van de rat. Deze studies beschrijven de verschillende effecten van stimuli op mannetjes- en vrouwtjeshersenen, waarbij sekse in het brein wordt gezien als de oorzaak van verschil, niet als de uitkomst van een complexe interactie van biologische factoren en omgevingsinvloeden. Plasticiteit dient hier dus niet om het idee dat sekse in de hersenen is aangeboren ter discussie te stellen en te compliceren, maar juist om dit idee verder te onderschrijven.

Worden wie we willen zijn
Is het tijd voor een feministische neurowetenschap? Het feminisme kent rijke inzichten wat betreft de dynamische interactie van nature en nurture (zie bijvoorbeeld Donna Haraways neologisme naturecultures, dat de fundamentele ondeelbaarheid van het biologische en het culturele benoemt) en de complexe samenhang tussen gen-der en sekse, die resoneren met recente inzichten uit de biologie. Een feministische neurowetenschap zou ervoor waken om het subject te reduceren tot het brein, maar ook om het lichaam te reduceren tot een onbeschreven homp materie die ligt te wachten om door culturele factoren vorm te krijgen. Een dergelijke discipline zou het gegenderde subject kunnen bestuderen als een specifiek neuroplastisch subject.

Er lijken echter sterke nadelen te kleven aan het begrip plasticiteit. Het idee dat de hersenen maakbaar zijn, is enorm gehypet en daarbij op voorspelbare wijze doorgeslagen naar een vorm van extreem sociaal determinisme. De brain training-industrie is daar grotendeels verantwoordelijk voor, maar ook wetenschappers en beleidsmakers dragen bij aan het beeld dat we, dankzij onze plastische hersenen, kunnen worden wie we maar willen zijn. The sky is the limit: als we onze hersenen goed verzorgen, kunnen we allemaal gezonde, gelukkige en succesvolle burgers worden en blijven. Bezorgde academici hebben opgemerkt dat dit wel heel goed past in de moderne neoliberale samenleving, waarin men wordt geacht flexibel te zijn, zichzelf te managen en constant te streven naar optimale prestaties. De (pop)neurowetenschappen komen daarmee in dienst te staan van een machtsstructuur waarin sociale achterstand vooral wordt gezien als een probleem waar het individu zelf voor verantwoordelijk is.

Een ander kwalijk gevolg van dit hernieuwde maakbaarheidsdenken heeft betrekking op de LGBTI-gemeenschap. Neurowetenschappers die claimen dat sekseverschillen, genderidentiteit en seksuele oriëntatie bij de geboorte in de hersenen verankerd liggen, zijn belangrijke bondgenoten voor hen geworden. Discriminatie op basis van geaardheid wordt veelal tegengegaan aan de hand van de claim dat homoseksuelen ‘zo’ geboren zijn, en dus niet kunnen veranderen. Transgenders hebben toegang tot medische procedures verkregen op basis van bewijs dat hun genderidentiteit tevens hardwired is. Op basis van hetzelfde argument wordt door mensen met een intersekseconditie juist gepleit voor het stoppen met operaties bij pasgeborenen. Wanneer we deze neurowetenschappelijke claims van de hand wijzen en in plaats daarvan op plasticiteit hameren, moeten we rekening houden met de gevolgen op deze gebieden. Zo wordt al door de NARTH (National Association for Research & Therapy of Homosexuality) geclaimd dat als de hersenen plastisch zijn, homoseksuelen hun hersenen kunnen (en moeten) trainen om heteroseksueel te worden.

Conclusie
Is plasticiteit, met deze sterke connotatie van extreme maakbaarheid, wel bruikbaar als centraal concept voor een feministische neurowetenschap? In hoeverre valt het begrip nog toe te eigenen voor een veel complexere en subtielere kijk op gender en het brein? Momenteel zijn veel feministen geïnteresseerd in de neurowetenschappen, niet alleen als doelwit van kritiek maar juist als potentiële bron van relevante kennis – zie bijvoorbeeld het Neurogenderingsnetwerk (een overzicht van publicaties van dit netwerk is te vinden bij een eerder artikel in Raffia van Rebecca Jordan-Young). Zij stellen de noodzakelijkheid en de wenselijkheid van een feministische neurowetenschap, evenals de potentie van het begrip neuroplasticiteit, echter ook ter discussie – en terecht. Ik ben ervan overtuigd dat plasticiteit zeer bruikbaar is om beide disciplines met elkaar in contact te brengen, maar het begrip is zelf ook zeer plastisch – het kan op verschillende manieren worden ingezet, met wisselende resultaten. Het is dan ook belangrijk om in beeld te brengen welke impact argumenten met betrekking tot neuroplasticiteit hebben in verschillende discussies omtrent sekse/gender en seksualiteit.

Annelies Kleinherenbrink is promovenda aan de Amsterdam School for Cultural Analysis (Universiteit van Amsterdam). Zij doet onderzoek naar de veranderlijke rol van neurowetenschappelijke argumenten in academische en maatschappelijke discussies omtrent sekse/ gender en seksualiteit. Voorheen studeerde zij psychologie en vrouwenstudies.

Deze tekst is gebaseerd op Kleinherenbrink, A. (2014). Mapping plasticity: Sex/gender and the changing brain. Tijdschrift voor Genderstudies vol. 17, no. 4, 305-326.

Bronnen
Draganski, B., Gaser, C., Busch, V., Schuierer, G., Bogdahn, U., Sr May, A. (2004). Neuroplasticity: changes in grey matter induced by training. Nature, 427(6972), 311-312.

Fine, C. (2013). Is there neurosexism in functional neuroimaging investigations of sex differences?. Neuroethics, vol. 6, no. 2, 369-409.

Jordan-Young, R. (2010). Brain Storm: The flatas in the science of sex differences. Cambridge: Harvard University Press. Jordan-Young, R. (2014). Un(-)thinking sex in the brain. Raffia, nr. 2, 3-6.

Swaab, D. (2010). Wij zijn ons brein: van baarmoeder tot Alzheimer, Amsterdam: Atlas Contact.

Wilson, E. (1998). Neural Geographies. Feminism and the microstru.ctre of cognition. New York: Routledge.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s