Door Margot Maas
Een opgeleide en ontwikkelde vrouw is tegenwoordig geen unicum meer. Inmiddels studeren er in Nederland zelfs meer vrouwen dan mannen. Dat is niet altijd zo geweest. Lang was onderwijs grotendeels voorbehouden aan het mannelijke geslacht. Toch slaagde Anna Maria van Schurman er in de 17e eeuw al in om plaats te nemen in de collegebanken. Ze stond in contact met allerlei geleerden en publiceerde enkele werken; in die tijd was ze een werkelijke ‘Bekende Nederlander’. Mensen reisden van heinde en verre om de “Minerva” van Utrecht te bezoeken. Er deden allerlei geruchten over haar de ronde: ze zou zelfs spinnen eten! Alles werd aangegrepen om haar hoge niveau van geleerdheid te verklaren; dit was immers niet gebruikelijk in die tijd, en vooral niet voor een vrouw. In dit artikel neem ik haar correspondentie onder de loep, om te laten zien hoe zij zich als vrouw begaf in de mannenwereld van de wetenschappelijke gemeenschap.
In de vroegmoderne tijd was er een groot netwerk van geleerden ontstaan, waarin de contactpersonen over hun wetenschappelijke carrières correspondeerden en allerlei inzichten over de maatschappij besproken. Deze gemeenschap, door Desiderius Erasmus bestempeld als de “Republiek der Letteren”, overschreed tijd en ruimte en steeg uit boven de beperkingen van moedertaal, godsdienst en nationaliteit. Voorwaarde van een ‘lidmaatschap’ was kennis van Latijn en een passie voor kunst en wetenschap.
Lang is gedacht dat vrouwen geen onderdeel uitmaakten van deze “Res Publica Litterarum”. De redenering achter deze aanname was dat zij immers niet voldoende onderwijs kregen om ooit aan de eisen te kunnen voldoen. Dat in de twintigste eeuw duidelijk werd dat vrouwen even capabel als mannen waren om kennis tot zich te nemen, gaf niet meteen de aanzet tot een herziening van het onderzoek naar het correspondentienetwerk. Pas de laatste decennia laat onderzoek zien dat er wel degelijk geleerde vrouwen waren die contacten onderhielden met zowel gelijkgestemde vrouwen als mannen. Anna Maria van Schurman was een van hen. Zo schrijft ze in een brief aan haar ‘collega’ Dorothea Moore over hun passie voor de wetenschap:
“Maar hier, in onze nis waar het bedrog van de Wereld ver verwijderd is, oordelen we juister over alles en veroordelen we ijdelheden die meer profane zielen met bewondering vervullen. Hier kunnen we in de rust die de Muzen begeren, onze geest tot hogere zaken verheffen en zonder obstakel de verwerving van kennis beoefenen.”
Hier impliceert ze een besef van en deelname aan het wetenschappelijke netwerk.
Het leven van een getalenteerde vrouw
Van Schurman had haar geleerdheid bovenal te danken aan haar vader; hij zag al iets in haar toen ze nog heel jong was en besloot daarom zijn enige dochter zelf te gaan onderwijzen. Op zijn sterfbed beloofde de zestienjarige Van Schurman hem de “onontwarlijke verdorven wereldse huwelijksbloei te vermijden”. Door de rijkdom van haar familie was werken of trouwen niet nodig en kon Van Schurman deze belofte haar hele leven volhouden.
Van Schurman ontplooide zich tot een veelzijdig persoon. Ze werd een echte polyglot; ze sprak onder andere Nederlands, Frans, Hoogduits, Grieks, Latijn en Hebreeuws, maar ook talen als Aramees, Arabisch, Syrisch en Ethiopisch. Ze had veel kennis van theologie, filosofie, geneeskunst, botanie en ze beoefende daarnaast ook nog allerlei ‘schone kunsten’, zoals gravure-techniek, papierknipkunst, pastelschilderen en waskunst. Al deze talenten bleven ook door anderen niet onopgemerkt. Haar buurman Gisbertus Voetius (1589-1676) – hoogleraar Theologie en Oosterse talen aan de Universiteit van Utrecht – gaf haar toestemming om zijn colleges bij te wonen vanuit een afgeschermde loge, onzichtbaar voor de andere (mannelijke) studenten. Ze publiceerde meerdere werken, waaronder proza, poëzie, correspondentie en uiteenzettingen over “de bekwaamheid van de vrouwelijke geest om de wetenschap te beoefenen”. Dat laatste komt bovenal naar voren in haar werk Dissertatio waarin ze start met de vraag of een christelijke vrouw letteren mag studeren. Uiteraard concludeert ze dat het antwoord daarop ‘ja’ is. Al haar werken verschenen ook in andere landen waardoor ze steeds befaamder werd.
Van Schurmans netwerk
Dankzij haar groeiende bekendheid wist Van Schurman een wijdverbreid netwerk op te bouwen; onder haar mannelijke correspondenten bevonden zich bijvoorbeeld de theoloog André Rivet (1572-1651), de bekende Nederlandse dichter Constantijn Huygens (1596-1687), de Nederlandse arts en schrijver Johan van Beverwijck (1594-1647) en de Grieks-orthodoxe priester Meletios (1595-1645). Ook had ze veel contact met geleerde vrouwen, zoals prinses Elisabeth van de Palts/Bohemen (1618-1680), de Engelse essayist Bathsua Makin (1600-1675) en de Frans-Nederlandse schrijver Marie du Moulin (1625-1699).
Het belangrijkste onderwerp waarover Van Schurman schreef was, natuurlijk, de wetenschap. Naast meer objectieve uiteenzettingen, besteedde ze vaak ook aandacht aan haar persoonlijke studievoortgang. In 1645 schreef ze het volgende naar Meletios:
“Ik ben echter bijzonder verheugd om te horen dat u instemt met mijn maagdelijke levenswijze die zich bezighoudt met filosofie en theologie.”
Ook zeer alledaagse zaken kwamen aan bod. Zo schreef ze naar Du Moulin:
“Welnu, om serieus te eindigen, wens ik van harte om van jou nog meer goede berichten te horen over het herstel van je vader (…).”
Het had niets met de studie te maken en laat zien dat de vrouwen ook begaan waren met elkaars privéaangelegenheden. Ook geven de epistels van Van Schurman aan vrouwen blijk van een diepe band, er wordt vaak gesproken over een hechte vriendschap die veel betekent voor haar, en ze onderscheiden zich daarin van de brieven gericht aan mannen. De vrouwelijke geleerden weken vaker af van de voertaal Latijn – ze schreven de brieven dan bijvoorbeeld in het Frans, Hebreeuws of Grieks – en correspondeerden over meer dan alleen wetenschap. Correspondentie was voor hen ook een manier om op de hoogte te blijven van elkaars dagelijkse leven en om elkaar van advies te dienen. De brieven bewogen zich dus buiten de conventies van de Republiek der Letteren.
Dat is niet het enige verschil tussen Van Schurmans correspondentie met mannen en vrouwen. Ondanks haar vele talenten, leek ze het zelf bovenal belangrijk te vinden haar bescheidenheid te tonen. Althans, vooral tegenover vrouwen. Deze overtuiging komt naar voren in iedere brief gericht aan een vrouw. Tegenover de prinses Elisabeth benadrukte ze de “laagheid van haar staat” en naar Du Moulin schreef ze over haar, in haar eigen ogen, gebrekkige Frans: “Wat mij betreft, ik zie goed dat mijn Frans al bijna op ’t punt staat om zich in te schepen en om elders een beter onthaal te zoeken dan ik haar kan geven.” Ze schreef helemaal niet over haar eigen succesvolle prestaties, haar gepubliceerde werken en haar bekendheid. Bescheidenheid was in die tijd een deugd voor vrouwen in het algemeen. Bij haar seksegenoten, als vrouwen onder elkaar, had ze een grotere behoefte zich te conformeren naar deze norm. De deugd bescheidenheid trad bij brieven naar mannen veel minder op de voorgrond. Daarin sprak ze juist over haar successen. Ook wilde ze bij het andere geslacht haar belezenheid tonen. Ze verwees bijvoorbeeld naar de Bijbel en auteurs als Aristoteles, Cicero, Seneca en Thomas van Aquino. Daar had ze haar prestaties en kennis nodig om aan te tonen dat ze een waardige correspondent was voor deze grote geleerden. Bescheidenheid was dan juist niet gewenst. Door haar talenten te tonen hielpen de mannen in kwestie haar. Zo kreeg ze bijvoorbeeld haar boeken gepubliceerd, kon ze colleges bijwonen en verbreedde ze haar netwerk. Ze zagen haar als een unieke vrouw. Zo wilde (of kon) ze zich niet positioneren bij haar lotgenoten.
Een vrouwelijke wetenschapper: contradictio in terminis?
In de 17e eeuw werd van vrouwen verwacht dat ze zwijgzaam en deugdzaam waren. Eigenschappen als welsprekendheid en leiderschap werden toegeschreven aan mannen. Dit was vaak problematisch voor vrouwen die zich buiten het huiselijke domein begaven. Geleerde vrouwen vormden niet alleen een uitzondering binnen de samenleving – weinig mannen en al helemaal weinig vrouwen waren geschoold – maar ze vormden ook een uitzondering binnen de Republiek der Letteren, waarvan de meeste leden mannelijk waren. De vrouwelijke correspondenten vroegen zich dus af hoe het vrouw-zijn en wetenschap te combineren waren en vroegen elkaar daarin om advies. Moore leek haar voorbeeld gevonden te hebben in Van Schurman, die in een brief aan Moore blijk gaf van haar waardering hiervoor: “Ik aanvaard het als een bewijs van uw buitengewone bescheidenheid en beleefdheid dat u mijn voorbeeld niet onwaardig vindt om na te volgen.” Door hun vrouw-zijn, zo lijkt het, voelden de vrouwen zich verbonden met elkaar.
Schurmans sekse had haar ook iets opgeleverd. Ze werd door mensen omschreven als monster, als een ‘fout van de natuur’, vanwege haar geleerdheid, maar tegelijkertijd zochten velen haar juist daarom op; als ze een man was geweest met dezelfde talenten was ze wat minder bijzonder geweest. Haar vele talenten in combinatie met haar vrouwelijke geslacht maakte haar tot de “Minerva” van Utrecht.
Desalniettemin zijn brieven als die van Schurman door hedendaagse onderzoekers lang uitgesloten als deel van de Republiek der Letteren. De wetenschappelijkheid van een brief werd vroeger en nu nog steeds gezien als de ‘harde eis’ van de gemeenschap. Maar ook man zijn lijkt lang een grote rol gespeeld te hebben. Schurman stelde in haar contact met mannen de wetenschap wel centraal, maar ook die brieven zijn lang niet meegenomen in het onderzoek. Schurman was net als de mannelijke leden gefocust op de bevordering van haar wetenschappelijke carrière. Ze was zich bewust van het bestaan van de Republiek, beschouwde zichzelf als een lid en haar correspondenten zagen haar ook als volwaardig lid. Vrouwen zoals Schurman verdienden niet alleen een plaats in de Republiek der Letteren, maar ze verdienen ook een plaats in het hedendaagse onderzoek naar deze gemeenschap. Zoals Schurman zelf al zei:
“Grote bewondering voor de wetenschap of gelijkheid voor de wet is voor mij de reden om me niet neer te leggen bij het feit dat iets dat iedereen zich met ere mag wensen, bij onze vrouwen maar zelden voorkomt.”
Margot Maas is student Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is een bewerking van haar bachelorscriptie: Als een spin in het web. Een comparatief onderzoek naar de brieven van Anna Maria van Schurman (1607-1678) gericht aan mannen en aan vrouwen (2016).
De gebruikte brieven zijn vertaald door dr. Pieta van Beek. Ook is van haar vele onderzoek naar Anna Maria van Schurman gebruik gemaakt: Publicaties over Anna Maria van Schurman door Pieta van Beek.
Voor meer informatie over Anna Maria van Schurman en vertalingen van haar brieven, proza, poëzie en verhandelingen zie het proefschrift van Pieta van Beek (1997).